Anna Elffers is opgeleid als cultuursocioloog en werkt als zelfstandig onderzoeker en adviseur in de culturele sector. Zij helpt cultuurmakers, -instellingen en -beleidsmakers om inzicht te krijgen in de manier waarop cultuur aansluiting vindt bij publiek en impact maakt in de samenleving.

Anna Elffers Cultuursocioloog, zelfstandig onderzoeker en adviseur


Je erfgoed levend houden: hoe doe je dat en waar leidt dat toe?

Een verkenning van de effecten van de regeling door Anna Elffers

De regeling ‘Houd je erfgoed levend’ was gericht op het behouden van het immaterieel erfgoed van de Indische, Molukse, Papua, Peranakan en andere gemeenschappen in Nederland met een persoonlijke band met wat ooit Nederlands-Indië was. De wens om dit erfgoed te behouden komt voort uit de ambitie om de identiteit van deze gemeenschappen te waarderen en vieren, en hun erfgoed te verankeren in de Nederlandse samenleving. Het is een van de onderdelen van de ‘collectieve erkenning’, waarmee de Nederlandse overheid in 2020 dank en erkenning wilde uitdrukken voor wat deze gemeenschappen hebben betekend voor Nederland, en voor wat ze hebben doorgemaakt. Daarbij is er aandacht voor hoe belangrijk de overdracht van erfgoed van generatie op generatie is voor de gemeenschappelijke identiteit. 

Maar overdragen wordt in ‘Houd je erfgoed levend’ veel breder geïnterpreteerd dan als het statisch vastleggen van gebruiken, rituelen en tradities uit het verleden, zodat nieuwe generaties daar kennis van kunnen nemen. Het gaat ook om het versterken en vernieuwen van immaterieel erfgoed. Het idee daarachter is dat het voor het waarderen, vieren en verankeren van dit erfgoed noodzakelijk is om dit in nieuwe vormen te gieten die passen bij de hedendaagse maatschappij. Inmiddels is door 166 aanvragers een grote diversiteit aan initiatieven gestart. 

De grote vraag is nu of die initiatieven, en daarmee de regeling, inderdaad het gewenste effect hebben. Is het gelukt om immaterieel erfgoed uit de betrokken gemeenschappen te versterken, vernieuwen, bestendigen en structureren en leidt dit inderdaad tot waardering, viering en verankering in de Nederlandse samenleving van dit erfgoed? Om hier onderbouwde uitspraken over te kunnen doen zou een grootschalig, lange termijnonderzoek moeten worden uitgevoerd. Daarvoor is het nu nog te vroeg. Maar het is wel goed mogelijk om te reflecteren op wat er tot nu toe tot stand is gebracht. Dit deed ik door met acht initiatiefnemers[1] in gesprek te gaan over wat zij tot nu toe met ondersteuning van het Vfonds hebben gedaan en wat dit heeft betekend: voor henzelf, voor nauw betrokkenen, voor de eigen gemeenschap en voor de Nederlandse samenleving.

Verschillende associaties bij erkenning

Erkenning werd vaak een te groot begrip gevonden om van toepassing te zijn op het gefinancierde initiatief. Echte erkenning gaat voor sommige leden van de betrokken gemeenschappen om erkenning door de overheid van misstanden uit het verleden -liefst vergezeld door officiële excuses. Anderen associëren erkenning eerder met brede waardering in de Nederlandse samenleving voor cultuur en erfgoed van de betreffende gemeenschappen. Veel initiatiefnemers zagen in hun projecten kleinere veranderingen tot stand komen: ‘herkenning’ bij mensen die een link met voormalig Nederlands-Indië delen, of ‘omarming’ door mensen van buiten deze gemeenschap. Dit kunnen beiden opstapjes zijn naar erkenning: herkenning wordt door iemand bijvoorbeeld beschreven als ‘een soort erkenning naar jezelf toe’. En dat wordt weer beschouwd als een noodzakelijk voorwaarde voor erkenning door anderen: “Wil je je staande houden als culturele minderheid, dan moet je trots zijn op je cultuur.” Bij ‘Houd je erfgoed levend’ denkt men echter vooral aan het gevoel van erkenning dat ontstaat als jouw subsidieaanvraag gehonoreerd wordt. Dit wordt in de context van deze regeling echter ook wel gevoeld als een signaal voor een grotere vorm van erkenning door de overheid. 

Dat het Vfonds deze regeling uitvoerde was voor velen overigens een verrassing: het Vfonds was bij hen vaak nog onbekend. Er is veel waardering voor hoe dit fonds de doelgroep had afgebakend en zijn best deed om brede bekendheid aan de regeling te geven in de geselecteerde gemeenschappen. Ook werd het aanvraagproces als laagdrempelig en persoonlijk ervaren: “Een migratiegemeenschap is geen instituut, dus het is knap dat het echt gelukt is om het geld bij hen te laten landen.” Bij initiatiefnemers uit de Papuagemeenschap gaf het specifiek een gevoel van erkenning dat deze gemeenschap werd meegenomen in de subsidieregeling, terwijl het voor de Peranakan gemeenschap vooral als erkenning voelt wanneer kunst uit deze doorgaans minder zichtbare gemeenschap te zien is. In de Molukse gemeenschap heerst nog vaak wantrouwen tegenover de overheid: het Vfonds slaagde er echter in ‘alle vraagtekens weg te nemen’. 

Kansen om plannen waar te maken

In veel gevallen liepen de initiatiefnemers al met plannen rond die mooi pasten bij de regeling ‘Houd je erfgoed levend’ en konden hun plannen dankzij de subsidie worden waargemaakt. Slechts in één geval werden de initiatieven puur genomen vanwege het bestaan van de regeling. Een overzicht:

·      De Samenwerkende Organisaties voor West Papua waren al langer aan de slag met de oprichting van een kenniscentrum en de subsidie gaf hen de mogelijkheid daar een eerste belangrijke digitale stap in te zetten. Dit leidde tot het formaliseren en professionaliseren van samenwerkingen die al langer informeel gaande waren. 

·      Tijdschrift Moesson is al heel lang ‘een soort vlaggenschip’ voor herkenning en erkenning van Indische cultuur in Nederland. Moesson zag een kans om een documentaireproject te realiseren dat een stagiaire had voorgesteld waarin jonge mensen op zoek gaan naar wat het betekent om Indische roots te hebben. Daarmee slaagde het tijdschrift erin zijn ‘core business’ via een ander medium te laten zien en zo meerdere doelgroepen te bereiken. 

·      Museum Sophiahof, een community museum dat is opgericht in het kader van de collectieve erkenning, had al langer de wens voor het inrichten van een plek voor reflectie en contemplatie. Via het Chinese Indonesian Heritage Center kwam het museum in contact met kunstenaar Vincent Ruijters. Dit leidde tot een plan voor een kunstwerk in de monumentale tuin van het museum over het doorgeven van bewustzijn van het niet-Nederlandse gedeelte van je erfenis en de evoluerende identiteit van Nederlanders met Paranakan roots. Dit bleek perfect te passen bij de regeling, al is het museum nog bezig meer fondsen te werven om het complexe werk echt te kunnen realiseren. 

·      Het Missiemuseum in Steyl kon dankzij de regeling gemeenschappen in Nederland met een link met Papua uitgebreider bij de tentoonstelling Vogels van God betrekken. Daarbij ging het over de inhoud van de expositie, maar de bijdrage van het Vfonds maakte vooral een ruimere investering in marketing, communicatie, educatie en de organisatie van drie speciale Papuadagen mogelijk.

·      Het team achter het Kumpuland Festival kon een derde, succesvolle en professionelere editie van dit festival ‘waar we de rijke geschiedenis en cultuur van de Indische en Molukse gemeenschappen vieren en (her)ontdekken’ organiseren op een nieuwe locatie in Utrecht.

·      Culinary Roots is een 5-daags programma, waarin 16 mensen met derde generatie roots in voormalig Nederlands-Indië op zoek gaan naar wat hen Indisch en/of Moluks maakt door middel van het herinterpreteren en klaarmaken van een familierecept, afgesloten met een storytellingdiner voor 80 gasten. In Amsterdam bewezen Melissa Korn en Maureen de Jong dat dit langgekoesterde droomproject de impact op deelnemers en publiek heeft waarop ze hoopten en ‘de wereld in kan’. 

·      In Venlo bood de subsidie de mogelijkheid om een documentaire Noeits miër nao hoés te maken die startte vanuit de videoregistratie van de in 2024 door de Molukse gemeenschap georganiseerde ‘Boerebroélof’, een 100 jaar oude traditie die op carnavalsdinsdag wordt gevierd. De verbinding tussen de geschiedenis, de cultuur en de creativiteit van de Molukse gemeenschap en de Limburgse cultuur wordt, dankzij de documentaire die nog in première moet gaan, verder uitgediept en zichtbaarder gemaakt. 

·      In Drenthe vond de ervaren en zeer actieve Augustinus Tuparia, geboren op Makassar en als Moluks kind van een KNIL militair naar kamp Schattenberg verhuisd, dat je als gemeenschap zo’n kans altijd moet grijpen. Hij was de enige die niet al met een plan rondliep, maar twee oudere beoefenaars van Molukse tradities (het maken en bespelen van de Toto Buang en de massagetechniek Urut Isiwa) overtuigde om subsidie aan te vragen voor het behouden en overdragen van hun kunst.

Doorgeven van generatie-op-generatie: hoe ziet dat eruit?

Dat het doorgeven van immaterieel erfgoed naar volgende generaties op verschillende manieren kan, wordt duidelijk als we dieper duiken in hoe de acht geselecteerde projecten tot nu toe zijn verlopen. De Drentse beoefenaars van de Toto Buang en Urut Isiwa dragen dit erfgoed zo authentiek mogelijk over aan de nieuwe generatie, die daar tot hun verbazing zeer enthousiast op reageert. De deelnemers aan Culinary Roots krijgen in het programma juist de ruimte om een volledig eigen invulling aan hun familierecepten te geven, vrij van eventuele kritiek of goedbedoelde aanwijzingen van de generaties voor hen. Het Papuahuis werkt weer veel met wat er al vastgelegd is. 

Wat opvalt, en wat ook meerdere keren benoemd werd door de geïnterviewden, is dat er onder de derde generatie[2]een grote behoefte is om zich in hun roots te verdiepen en uit te zoeken wat die betekenen voor hun eigen identiteit. Er verschenen de laatste jaren vele boeken, films, voorstellingen, podcasts etc. van vertegenwoordigers van deze generatie. Dit vormt een contrast met de eerste en tweede generaties die zich minder lieten horen en ook nu nog vaak een drempel over moeten wanneer hen gevraagd wordt om kennis of verhalen te delen. Veel van de Houd je erfgoed levend-projecten werden dan ook georganiseerd door de derde generatie, maar eerdere generaties hebben daarin meestal ook een rol, omdat zij een verbindende schakel vormen met de geschiedenis en culturele gebruiken. Het oprakelen van wat er in het verleden is gebeurd kan voor hen echter pijnlijk zijn, en zij begrijpen soms ook niet goed waarom de derde generatie hier zo mee bezig is. Veel van hen kregen van huis uit mee dat ze zich moesten richten op de toekomst. Nu zij wel betrokken worden bij genoemde projecten -intensief door zelf mee te doen aan een project of minder intensief als toeschouwer-, komt het regelmatig voor dat zij ‘loskomen’ en gaan inzien hoe waardevol ze het zelf ook vinden om hun cultuur door te geven. Een project dat in eerste instantie gericht is op jongere generaties, wordt op dat moment ook relevant voor oudere generaties. Regelmatig werd benoemd dat de waarde van een project vooral tot stand kwam in de uitwisseling die ontstaat tussen generaties tijdens het maken, organiseren of presenteren. 

Dit intergenerationele contact wordt ook gezien als een waardevol onderdeel van de Indische cultuur, dat bijvoorbeeld vorm krijgt tijdens kumpulans. Volgens sommigen is het belangrijk om daarbij goed oog te hebben voor het doorgeven en vieren van de mooie kanten van de cultuur, een belangrijk uitgangspunt van de ‘collectieve erkenning’. De derde generatie is daarin zeker geïnteresseerd, zo blijkt bijvoorbeeld uit de interesse in initiatieven als het Kumpuland Festival, maar houdt zich ook veel bezig met hoe trauma’s doorwerken naar volgende generaties. Zij willen begrijpen waarom zij zich voelen zoals ze zich voelen en dat ook aan anderen kunnen uitleggen en dan is alleen een gezellig samenzijn onvoldoende. Toch blijft het voor sommige leden van de eerste en tweede generatie te pijnlijk om bijvoorbeeld over de oorlog te praten. De opbrengst van een project kan ook zijn dat er meer begrip ontstaat voor hun zwijgen. 


Een breder publiek bereiken: wat brengt dat teweeg?

Hoewel de meeste van de acht projecten zich in eerste instantie richtten op de eigen gemeenschap, slaagden sommige projecten er ook in een breder publiek te bereiken. De wens daartoe komt vaak voort uit het idee dat de cultuur waar het om gaat voor iedereen verrijkend kan zijn. Daar komt bij dat de geschiedenis van de betreffende gemeenschappen een gedeelde geschiedenis is waardoor die als relevant wordt gezien voor alle Nederlanders: “Of je nou Indisch bloed hebt of niet, het gaat ook over jou.” Tot slot zit er in de verhalen ook ‘een bepaalde vorm van universaliteit’ of ze bevatten herkenbare elementen voor andere migratiegemeenschappen. De kennis over de cultuur en geschiedenis van de betreffende gemeenschappen is over het algemeen laag, zo stelt men vast, en het ontbreekt vaak aan zichtbaarheid buiten de eigen gemeenschap. De meeste projecten waren echter kleinschalig en hadden een beperkt bereik, waardoor men benadrukt dat een grote impact op de Nederlandse samenleving niet verwacht kan worden. Toch is het bereik in de meeste gevallen wel degelijk breder dan de eigen gemeenschap: er wordt regelmatig melding gemaakt van schoonouders of vrienden en vriendinnen die zich naar aanleiding van het project meer zijn gaan verdiepen in de cultuur van hun naasten. Ook zorgt de locatie waar de activiteit plaatsvindt soms voor een breder publiek. 

Twee projecten waren tot nu toe opvallend succesvol als het gaat om de verbinding die gelegd is met mensen van buiten de Indische, Molukse, Papua en Peranakan gemeenschappen in Nederland: de tentoonstelling Vogels van God en de door de Molukse gemeenschap georganiseerde Boerebroélof in Venlo kregen veel media-aandacht en brachten een grote diversiteit aan mensen op de been. Het is volgens de initiatiefnemer van Vogels van God echter de vraag of het brede publieksbereik leidt tot brede waardering voor de Papuacultuur in Nederland, al is in de tentoonstelling ook de koloniale geschiedenis in relatie tot Papua kort geduid. Zelf was het hem eerder te doen om de kennisbevordering die de tentoonstelling zou kunnen bewerkstelligen bij lokale gemeenschappen in Papua en het tot stand brengen van een link tussen daar en hier. De initiatiefnemers van Noeits miër nao hoés in Venlo zeggen wel ‘heel veel waardering voor onze gemeenschap’ te hebben gekregen voor hoe zij een breed gedragen Venlose traditie vanuit de Molukse cultuur invulling hebben gegeven. Dit leidde ook tot daadwerkelijke interesse: “We kregen reacties als: waarom weten wij dit niet?” Via een gedeeld cultuurgoed, het carnaval, lukte het om aandacht te vragen voor de specifieke weg die de Molukse gemeenschap heeft afgelegd en ‘wat wij hebben moeten doorstaan’. De Molukse gemeenschap reserveert het woord erkenning nog altijd voor wat hun grootouders niet hebben gekregen, maar een gevoel van omarming en begrepen worden was hier zeker van toepassing.

Een investering in de toekomst: over vernieuwing en verduurzaming

Alle geïnterviewden zijn het erover eens: het is heel jammer dat de regeling ‘Houd je erfgoed levend’ alweer stopt, want ze zijn pas net begonnen: van echte verankering kan op dit moment nog geen sprake zijn. Toch ervaren veel initiatiefnemers de regeling als een duwtje in een bepaalde richting waar ze op voort kunnen borduren. Er is al veel tot stand gekomen: stichtingen zijn opgericht, samenwerkingen aangegaan, websites en publicaties gemaakt, media-aandacht gegenereerd, materialen ontwikkeld, methodes getest etc. 

Een goed voorbeeld van waar dat mogelijk toen kan leiden is het Papuahuis. De droom is een fysiek Papuahuis op te richten en een grote tentoonstelling à la Revolusi! over Papua in een nationaal instituut. De hoop is dat het digitale Papuahuis hiervoor een vliegwieleffect zal hebben, al is fondsenwerving altijd een uitdaging. Maar ook andere initiatieven denken dat er meer gaat voortkomen uit wat ze nu met steun van het Vfonds doen. 

De twee documentaire-producenten, Moesson en Stagetree, hopen beiden op een vertoning op televisie. Ook smaakten de vertoningen die Moesson tot nu toe organiseerde naar meer, omdat het gesprek met publiek zo veel losmaakte. Voor de muziek- en massagepraktijken die in Drenthe nu vastgelegd worden, wordt ingezet op opname in het aanbod van lokale muziekscholen en zorginstellingen, al zal daar nog hard aan getrokken moeten worden. Voor de teams van Culinary Roots en het Kumpuland Festival geldt dat ze met de steun van het Vfonds hun praktijk hebben kunnen ontwikkelen en/of professionaliseren. Zij werden erin bevestigd dat ze iets te pakken hebben waar veel vraag naar is en waar ze op verder kunnen en willen bouwen. Hun projecten bevestigen het idee van het Vfonds dat juist het vernieuwen van erfgoedpraktijken bijdraagt aan intergenerationele identiteitsvorming. Daarbij benadrukten sommige geïnterviewden wel dat er ook oog moet zijn voor de waarde van minder vernieuwende erfgoedpraktijken die belangrijk zijn voor de betreffende gemeenschappen. 

De hoop is dat de initiatieven uit de Indische, Molukse, Papua en Peranakan gemeenschappen die nu vanuit het Vfonds een impuls hebben gekregen ook door de algemene cultuurfondsen gevonden gaan worden en daarmee levend kunnen blijven.


[1] Dit waren: Augustinus Tuparia, Hermi Sahuleka en Tasilo Pieck van Stichting Stagetree, Melissa Korn van Culinary Roots, Fadjar Schouten-Korwa van het Papuahuis, Vivian Boon en Ricci Scheldwacht van Tijdschrift Moesson, kunstenaar Vincent Ruijters en directeur van Museum Sophiahof Emma van Proosdij, gastcurator bij het Missiemuseum Marc Argeloo en Kirsten van der Poel van Kumpuland. Bij het maken van de selectie is gelet op spreiding over gemeenschappen, generaties, locaties in Nederland en type aanvrager (particulier, ZZP, Stichting).

[2] In Moesson van juli/augustus 2024 verscheen een Indogids, waarin wordt uitgelegd dat met de eerste generatie vroeger de volwassenen die na WOII en de Indonesische onafhankelijkheid naar Nederland kwamen werden aangeduid. Hun kinderen werden toen de tweede generatie genoemd. Tegenwoordig worden zij vaak tot de eerste generatie gerekend, omdat zij in Indonesië geboren zijn. Hun in Nederland geboren kinderen zijn dan de tweede generatie en de derde generatie bestaat weer uit hun kinderen.